De Geloofsbelijdenissen

I             1 Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde.
II            2 En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Here;
              3 die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria;
              4 die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald in de hel;
              5 op de derde dag opgestaan uit de doden;
              6 opgevaren naar de hemel, en zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader;
              7 vandaar zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden.
III           8 Ik geloof in de Heilige Geest.
              9 Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeen­schap der heiligen;
            10 vergeving van de zonden;
            11 opstanding van het vlees;
            12 en een eeuwig leven.

            Ik geloof in één God, den almachtigen Vader, Schepper des hemels en der aarde, aller zienlijke en onzienlijke dingen.

En in één Heere Jezus Christus, den eniggeboren Zoon van God, geboren uit den Vader, vóór alle eeuwen; God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God; geboren, niet gemaakt, van hetzelfde Wezen met den Vader, door Wien alle dingen gemaakt zijn.

Die om ons mensen en om onze zaligheid is neder gekomen uit den hemel, en vlees is geworden van den Heiligen Geest uit de maagd Maria, en een mens geworden is; ook voor ons gekruisigd is onder Pontius Pilatus, geleden heeft, en begraven is; en ten derde dage opgestaan is naar de Schriften, en opgevaren is ten hemel; zit ter rechterhand des Vaders, en zal wederkomen met heerlijkheid, om te oordelen de levenden en de doden; wiens rijk geen einde zal hebben.

En in den Heiligen Geest, die Heere is en levend maakt, die van den Vader en den Zoon uitgaat, die te zamen met den Vader en den Zoon aangebeden en verheerlijkt wordt, die gesproken heeft door de Profeten.

En één, heilige, algemene en Apostolische Kerk.

Ik belijd één Doop tot vergeving der zonden, verwacht de opstanding der doden en het leven der toekomende eeuw.

Amen

1. Zo wie wil zalig zijn, dien is vóór alle dingen nodig, dat hij het algemeen geloof houde.
2. Zo iemand dit niet geheel en ongeschonden bewaart, die zal zonder twijfel eeuwig verloren gaan.

3. Het algemeen geloof is dit, dat wij den Enigen God in de Drieheid, en de Drieheid in de Eenheid eren.
4. Zonder de Personen te vermengen, of het wezen en de zelfstandigheid te delen

5. Want de Persoon des Vaders is een ander, die des Zoons is een ander, die des Heiligen Geestes is een ander.
6. Maar de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest, hebben één Godheid, gelijke eer en gelijke heerlijkheid. 

7. Hoedanig de Vader is, zodanig is ook de Zoon, zodanig is ook de Heilige Geest.
8. De Vader is ongeschapen; de Zoon is ongeschapen; de Heilige Geest is ongeschapen.

9. Onmetelijk is de Vader, onmetelijk is de Zoon, onmetelijk is de Helige Geest. 
10. De Vader is eeuwig; de Zoon is eeuwig; de Heilige Geest is eeuwig. 

11. Nochtans zijn het niet drie eeuwigen, maar het is één eeuwige. 
12. Gelijk het ook niet drie ongeschapenen of drie onmetelijken zijn, maar één ongeschapene en één onmetelijke is.

13. Desgelijks is de Vader almachtig, de Zoon almachtig, de Heilige Geest almachtig.
14. En nochtans zijn het niet drie almachtigen, maar het is één almachtige. 

15. Alzo is ook de Vader God, de Zoon God, de Heilige Geest God. 
16. En nochtans zijn het niet drie Goden, maar het is één God. 

17. Alzo is de Vader Heer, de Zoon Heere, de Heilige Geest Heere. 
18. En nochtans zijn het niet drie Heeren, maar het is één Heere. 

19. Want gelijk wij door de Christelijke waarheid genoodzaakt worden, een iegelijken Persoon afzonderlijk God of Heere te noemen; 
20. Alzo is ons ook door het algemeen geloof verboden drie Goden of Heeren te belijden. 

21. De Vader is van niemand gemaakt, noch geschapen, noch gegenereerd.
22. De Zoon is van den Vader alleen, niet gemaakt, noch geschapen, maar gegenereerd.

23. De Heilige Geest is van den Vader en den Zoon, niet gemaakt noch geschapen, noch gegenereerd, maar uitgegaan.
24. Zo is er dan één Vader, niet drie Vaders; één Zoon, niet drie Zonen; één Heilige Geest, niet drie Heilige Geesten.

25. En in deze Drieheid is niet eerst of laatst, niet meest of minst;
26. Maar de ganse drie Personen hebben gelijke eeuwigheid, en zijn zichzelf alleszins gelijk.

27. Zodat alom (gelijk nu gezegd is) de Eénheid in de Drieheid en de Drieheid in de Eénheid te eren zij.
28. Daarom zo iemand zalig wil worden, die moet aldus van de Drievuldigheid geloven.

29. Maar het is tot de eeuwige zaligheid nodig, dat hij ook de menswording van onzen Heere Jezus Christus getrouwelijk gelove.
30. Zo is dan het rechte geloof, dat wij geloven en belijden, dat onze Heere Jezus Christus, Gods Zoon, God en mens is. 

31. Hij is God, uit de zelfstandigheid des Vaders vóór alle tijden gegenereerd; en mens uit de zelfstandigheid zijner moeder in den tijd geboren.
32. Volkomen God, volkomen mens, hebbende een redelijke ziel en menselijk vlees.

33. Den Vader gelijk naar de Godheid, minder dan de Vader naar de mensheid.
34. Die, hoewel Hij God en mens is, zo is Hij nochtans niet twee, maar én Christus.

35. Hij is één, niet door verandering der Godheid in het vlees, maar door de aanneming der mensheid in God.
36. Hij is één, niet door vermenging der zelfstandigheid, maar door éénheid des Persoons.

37. Want gelijk de redelijke ziel en het vlees één zijn, alzo is God en mens één Christus.
38. Die geleden heeft om onze zaligheid; nedergedaald is ter helle; ten derden dage weder is opgestaan van de doden;

39. Opgevaren is ten hemel; zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders;
40. En van daar zal komen om te oordelen de levenden en de doden;

41. Bij wiens komst alle mensen weder zullen opstaan met hun lichamen;
42. En van hun eigen werken rekenschap geven.

43. En die goed gedaan hebben, zullen in het eeuwige leven gaan, maar die kwaad gedaan hebben, in het eeuwige vuur.
44. Dit is het algemeen geloof, hetwelk, indien iemand het niet getrouw en vast gelooft, die zal niet kunnen zalig worden.